Het EDI-model
Voor de vakken technisch lezen, spelling, taal, begrijpend lezen en rekenen gebruiken we het EDI-model. EDI staat voor duidelijke instructies met concrete leerdoelen die de leerkracht aan het begin van elke les benadrukt. Het is dan ook een vorm van zogenoemde ‘leraargestuurde instructie’.
Lees voor meer informatie hieronder verder.

Voor de vakken technisch lezen, spelling, taal, begrijpend lezen en rekenen gebruiken we het EDI-model. EDI betekent ‘Expliciete Directe Instructie’. Het model is gebaseerd op het idee dat elke leerling kan leren, zolang de instructie helder, systematisch en doelgericht is. Het model bestaat uit een aantal vaste lesonderdelen, aangevuld met technieken.
Een EDI-les is als volgt opgebouwd:
- Lesdoel. Dit doel wordt expliciet met de kinderen gedeeld; door voor te lezen of op het bord te schrijven.
- Activeren van voorkennis. De leerlingen krijgen een opdracht die aansluit bij de te geven les, maar daarvoor ze de benodigde kennis al in huis hebben.
- Onderwijzen van het concept.
- Onderwijzen van de vaardigheid.
- Belang van de les.
- Begeleide inoefening. De leerlingen nemen het toepassen van de leerstof over. Ondertussen controleert de leerkracht telkens of ze het correct doen en begrijpen.
- Lesafsluiting. De leerlingen maken opdrachten of beantwoorden vragen om te laten zien dat ze het lesdoel beheersen. Daarna mogen ze pas zelfstandig inoefenen.
- Zelfstandige verwerking.
- Verlengde instructie. De leerlingen waarbij bij de lesafsluiting bleek dat ze het lesdoel nog niet voldoende beheersen, krijgen een verlengde instructie van de leerkracht.
In een EDI-les zet de leerkracht de volgende technieken in:
- Controleren van begrip: de leerkracht monitort telkens of alle leerlingen begrijpen wat is uitgelegd. Niet na de les of tijdens de toets, maar tijdens de les. Stapstenen voor het controleren van begrip:
- Eerst instructie geven.
- Dan pas vragen stellen. Specifieke vragen over wat zojuist is onderwezen.
- Denktijd bieden.
- Willekeurig beurten geven. Geef tenminste drie leerlingen een beurt. Gebruik een beurtenbakje, o.i.d.
- Luisteren.
- Feedback geven. Herhaal een goed antwoord, vul aan als het gedeeltelijk goed is. Leg klassikaal opnieuw uit als het antwoord niet goed is.
- Uitleggen: lesgeven door te vertellen.
- Voordoen: lesgeven door gebruik te maken van voorwerpen.
- Hardop denken: lesgeven door hardop te denken en de leerlingen zodoende te laten zien hoe een expert de opdracht aanpakt. Dit heet ook wel ‘modellen’.